Onaantastbaar Japans Cultureel Erfgoed Tenshinshō-den Katori Shintō-ryū

LEERPROCES EN TECHNIEKEN

 

Leerproces

Studenten worden de kata (voorgeschreven routines van aanvallen en verdedigingen) bijgebracht, die ze met andere studenten trainen onder toezicht van de meester. De training bestaat uit het beoefenen van deze kata, die de kern van de kunst belichamen en de studenten in staat stellen om geleidelijk de technische, theoretische en filosofische inhoud van de kunst te internaliseren. De eerste kata die onderricht worden zijn de omote no tachi (zwaardkunst: 4 kata), omote iaijutsu (zittend zwaard trekken: 6 kata), tachiai battōjutsu (staand zwaard trekken: 5 kata), omote no bōjutsu (staftechnieken: 6 kata) en omote no naginata (hellebaard-technieken: 4 kata).

De omote kata bestaan uit geharnaste technieken en kenmerken zich door grote, krachtige bewegingen. Gevorderde studenten ontvangen na de omote kata onderricht in de ongeharnaste ura kata (o.a. gogyō, ryōtō, kodachi). Deze kenmerken zich door kortere afstanden en kleinere bewegingen.

Studenten beoefenen deze kata over een periode van vele jaren, waarbij ze een breed scala aan instructies ontvangen. Tevens kunnen ze in Japan met rollen (mokuroku, menkyo) worden onderscheiden, naar gelang hun ontwikkeling.


Technieken

 Iaijutsu

Omote iaijutsu - Zittend zwaard trekken: 6 kata

Tachiai battojutsu -  Staand zwaard trekken: 5 kata

Iaijutsu is de kunst van het pijlsnel trekken van het zwaard en het neersnijden van tegenstanders. Zodra het zwaard uit de saya (schede) is, noemen we de zwaardtechnieken kenjutsu.

De iai-vormen van de traditie – omoteiai, tachiai battōjutsu en gokui iai – bestaan in totaal uit slechts zestien vormen. Dit lijken er weinig, maar in werkelijkheid veranderen de vormen op ontelbare manieren naar gelang de beweging van de tegenstander. Katori Shintō-ryū heeft altijd toegestaan dat boeren en eenvoudige lieden toegelaten werden tot de school. Kusanagi no ken en andere fundamentele vormen verlenen hen die niet gewend zijn met wapens om te gaan een basis om zich met het wapen bekend te maken.

 

Kenjutsu

Omote no tachi - Zwaardtechnieken: 4 kata

Omote no tachi zijn geharnaste vormen van zwaardvechten, die normaliter de open plekken in het harnas van de tegenstander als doel hebben. Tijdens de training raken de bokutō (houten zwaarden) elkaar met veel kracht, ondanks dat dit het zwaardblad zeker zou beschadigen als er echte zwaarden gebruikt zouden worden.

De reden om zo te trainen is dat het lichtelijk aanpassen van afstand en doel ervoor zorgt dat de training veiliger wordt, alsmede om te zorgen dat de vormen niet door buitenstaanders gestolen kunnen worden. Na enkele jaren training wordt de student geïntroduceerd in de werkelijke gevechtstoepassing en betekenis van de vormen. Deze toepassingen worden de kuzushi genoemd.

 

Bōjutsu

Omote no bo - Staftechnieken: 6 kata

Bōjutsu is de kunst van de staf. Soms wordt per abuis gedacht dat het alleen door krijgers van lagere status werd beoefend, zoals ashigaru. In werkelijkheid was het zelfs voor militaire bevelhebbers een cruciale studie. Speren werden veel gebruikt op het slagveld, waarbij niet alleen werd gestoken maar ook aanvallen van de zijkant werden afgeslagen, of er werd van boven mee geslagen. In sommige gevallen kon de druk hiervan de schacht van de speer doen breken; het overgebleven deel van de schacht werd dan als staf ingezet. Net als tachijutsu zit ook in de technieken van bōjutsu kuzushi verborgen.

 

Naginatajutsu

Omote no naginata - Hellebaardtechnieken: 4 kata

Tijdens de Kamakura periode werd de naginata door veel voetsoldaten gebruikt, tot de opkomst van de speer in de Nanbokucho periode. Katori Shintō-ryū gebruikt een ō-naginata (lange hellebaard), die van dezelfde lengte is als de naginata die gebruikt werden door krijgsmonniken zoals Benkei. De naginata wordt in het midden van de schacht vastgehouden om zowel met het blad te kunnen snijden als met de onderkant te kunnen slaan.

 

Gogyō no tachi

Gogyō no tachi - Zwaardtechnieken: 5 kata

Dit zijn ongeharnaste vormen van zwaardvechten, die zich karakteriseren door kortere positionering en afstand. Deze vormen en degene die volgen zijn de meest geheime technieken van de traditie.

 

Ryōtō

Ryōtō – Technieken met twee zwaarden: 4 kata

Alhoewel in sommige romans staat dat de kunst van ryōtō (twee zwaarden) door Miyamoto Musashi is ontwikkeld, was het zo'n 150 tot 200 jaar voor zijn geboorte al onderdeel van het Katori Shintō-ryū curriculum. Training in dit onderdeel van het curriculum leert de beoefenaar omgaan met een tegenstander die met twee zwaarden bewapend is.

 

Kodachijutsu

Kodachijutsu - Korte zwaardtechnieken: 3 kata

Ondanks dat de kodachi (kort zwaard) kort is, zorgt correct gebruik ervan dat dezelfde afstand kan worden verkregen als met een tachi (lang zwaard).


Sōjutsu

Sōjutsu - Speertechnieken: 6 kata

Alhoewel de speer effectief is in grote ruimtes zoals vlaktes, is het ondergeschikt aan het zwaard in nauwere ruimtes zoals bossen. Als gevolg hiervan is het doel van het zwaard om de afstand te overbruggen met lange wapens zoals de staf, hellebaard of speer. Hierdoor kan de zwaardvechter de speer verslaan.

 

Jūjutsu

JūjutsuOngewapende technieken

Op de slagvelden van weleer was jūjutsu van groot nut wanneer een krijger zijn wapen verloor of binnen worstelafstand kwam met een tegenstander. De jūjutsu van onze traditie bevat klemmen, worpen, verwurgingen, stoten en genezing.

 

Shurikenjutsu 

Shurikenjutsu Werpmestechnieken

Bō-shuriken waren een integraal onderdeel van het arsenaal van de samurai. Tegenwoordig nog wordt de kunst van het raken van een tegenstander met werpmessen beoefend in Katori Shintō-ryū. De shuriken die in Katori Shintō-ryū worden gebruikt zijn effectief tot ongeveer 6 meter en hebben als voordeel dat ze tegenstanders op een grotere afstand kunnen raken dan yari of naginata, ook in nauwe ruimtes.